Toen [1]ging Mozes op, uit de vlakke velden van Moab, naar den berg [2]Nebo, op de [3]hoogten van Pisga, welke recht tegenover Jericho is; en de HEERE wees hem dat ganse land, [4]Gilead tot [5]Dan toe;
1. -- Dit hoofdstuk is [naar het gevoelen van de meesten] na Mozes' dood van enig ander man Gods [hetzij Jozua, Eleazar of een ander] door een bijzondere openbaring en ingeven des Heiligen Geestes beschreven. Zonder dat had de auteur van dit hoofdstuk [alsook de apostel Judas, hetgeen hij in zijn Zendbrief verhaalt] deze zaken, die tussen God en Mozes alleen gepasseerd waren, niet kunnen weten. -- Door Gods openbaring tevoren wetende dat hij aldaar zou sterven, ging hij gewillig naar zijn sterfplaats.
2. gelegen aan de zuidzijde van Pisga, dicht bij de stad Nebo, door de Rubenieten opgebouwd, Num.32:38. Vergelijk boven,
hfdst.32 vs.49.
3. Hebreeuws, hoofd. Dit was een zeer hoge berg, gelegen aan Nebo, die veel lager was, dienende als tot een opgang naar de spits van Pisga.
4. Zie Gen.31:21, Num.32:1,29, enz.
5. Gelegen in het noordeinde van Kanaan, tevoren genoemd Leschem of Lais, ingenomen en vernoemd door den stam Dan; Joz.19:47; Richt.18:29.